Pedagogie
De kern van opvoeden is samenleven. Het is erg belangrijk om te onthouden dat ouders niet alleen een rol
spelen in de opvoeding, maar ook de kinderen. We mogen de ouders ook nooit gaan beschuldigen in een
goede of slechte opvoedingssituatie.
Het verschil tussen psychologie en pedagogie:
Psychologie: handelt over mensen. Wat hen drijft, hun verlangens, gevoelens en conflicten.
Hoe ze waarnemen, denken, informatie verwerken, leren en onthouden.
Pedagogie: handelt over opvoeding, vorming en onderwijs. Je leert de ‘mens in ontwikkeling’ beter
begrijpen en begeleiden. Je leert hoe ‘pedagogisch handelen’ (ontwikkeling stimuleren, optimaliseren
of bijsturen) kan helpen.
H1: Begripsomschrijving
1. Wat verstaan we onder de term ‘opvoeden’
Er bestaan verschillende definities van opvoeden, afhankelijk van de situatie.
Multifactoriële definitie van opvoeden volgens Hellinckx:
Opvoeden is een complex fenomeen dat verweven is met vele andere aspecten van het dagelijks leven. De
kern van het opvoeden bestaat uit de veelvuldige interacties tussen een kind en een opvoeder (het
samenleven).
Opvoeden = een complex fenomeen
Kern van opvoeden = samenleven
Wie is een opvoeder?
Iedereen die gedurende langere tijd dag in dag uit met een kind samenleeft en zich verantwoordelijk weet/
voelt voor de ontwikkeling en de toekomst van het kind. Bv. ouders, pleegouders, adoptieouders. Maar ook
onthaalmoeders, leerkrachten, kinderverzorgsters, want zij leven gedurende langere tijd intens samen met het
kind en voelen zich verantwoordelijk voor het kind.
Zich verantwoordelijk voelen/ weten:
Dit slaat op ‘toekomstgerichtheid’. Het gaat niet louter om het nu-moment, maar wat het kind later zal
worden (zorg om de toekomst van het kind).
Toepassing: een babysitter voelt zich op dat moment verantwoordelijk voor het kind, maar niet voor wie
het kind later zal worden.
Verantwoordelijk zijn verantwoordelijk handelen!
Bv. Ouders die hun kinderen verwaarlozen of mishandelen voelen zich meestal wel
verantwoordelijk voor hun kind, maar handelen niet verantwoordelijk tegenover hun kind.
Zij missen vaak het nodige inzicht, pedagogisch besef en/of vaardigheden, hebben persoonlijke
problemen, of worden overspoeld door problemen. Vaak lijden ze zelf onder deze situaties en
ontwikkelen ze sterke schuldgevoelens, omdat ze tekortschieten in hun pedagogische
verantwoordelijkheid.
Opvoeding als een complementair, circulair en multifactorieel proces (Hellinckx):
Complementair: de opvoeder en het kind dragen in gelijke mate bij aan het proces van opvoeden
en veronderstellen elkaar daarin. (Er is altijd een opvoeder en een kind aanwezig!
Circulair: de ouder en het kind worden in het proces ook door elkaar beïnvloed. Het proces bestaat
steeds uit een kind dat zich gedraagt en een handelende opvoeder. Doordat de ouders het kind
stimuleren gaat het kind de ouders terug stimuleren en zo komen we in een vicieuze cirkel.
Multifactorieel: Er zijn verschillende beïnvloedende factoren:
o Interventies van de ouders
o Kind is actief
o Het leefklimaat: de opvoedingscontext (bv. de ouder weinig zien door veel werk en ziet men
vooral een babysit, depressieve ouder)
Complementair en circulair staat voor transactioneel (Sameroff).
De ‘klik’ tussen de pedagogische noden van het zich ontwikkelende kind en het handelen van de
opvoeder bepaalt het verloop van het opvoedingsproces.
Functionele versus intentionele opvoeding
Functionele (impliciete) opvoeding (80%) = dagelijkse omgang tussen ouders en kinderen, de
intuïtieve en vanzelfsprekende manier waarop ouders en kinderen samenleven en op elkaar reageren.
Onbewust oefenen ouders een grote invloed uit op hun kinderen (ouders = rolmodellen).
Bv. ouders reageren agressief op probleem -> kinderen gaan dit ook doen. = onbewuste of niet-
bedoelde beïnvloeding.
Intentionele (expliciete) opvoeding (20%) = een meer nadrukkelijke vorm van sturen. Het optreden van
de ouders is er bewust op gericht het gedrag of de ontwikkeling van hun kind in een bepaalde richting
te sturen.
Bv. nadruk leggen op ecologisch leven -> bio eten, …
Opm.: De invloed van de impliciete dagelijkse omgang tussen ouders en kind mag niet worden
onderschat. Wanneer we (problematische) opvoedingssituaties analyseren, moeten we aan beide
(impliciete en intentionele) vormen van opvoeding aandacht besteden.
2. Opvoeding als wetenschap: variabelen en modellen
Opvoeden is te vergelijken met een systeem:
Een systeem = een samenhangend geheel van verschillende factoren.
Bv. een gezinssysteem kan een familie zijn, maar ook een klas of een leefgroep in een
residentiële instelling.
Doordat de factoren voortdurend op elkaar inwerken, zal een verandering in één factor
onvermijdelijk gevolgen hebben op de andere factoren.
Bv. ontslag vader invloed relatie moeder, invloed financiën, …
2.1.
Opvoedingsvariabelen (3 belangrijke variabelen)
Een opvoedingsvariabele = een cluster van opvoedingsfactoren. 3 variabelen in opvoedingssituatie:
1. De opvoedeling, HET KIND
2. De opvoeder, DE OUDER
3. De OPVOEDINGSCONTEXT
2.1.1. Het kind
= het kind of de jeugdige die wordt opgevoed.
Een kind wordt niet geboren als een onbeschreven blad. Een gedeelte van ons later
gedragsrepertorium is al vanaf de geboorte in onze genen aanwezig. Hierdoor kan de
opvoeding van het ene kind gemakkelijker gaan, dan dat van het andere kind.
o Neurobiologische invloeden1 en pre-, peri- en postnatale invloeden hebben een invloed op de
ontwikkeling van het kind. Dat komt tot uiting in temperamentverschillen.
o Temperamentkenmerken zijn gericht op de in aanleg meegegeven vitaliteit (bv.
hyperactief/rustig, mate van concentratie). Het temperament van iemand verwijst naar zijn of
haar emotionele huishouding en naar hoe actief of passief iemand is. Dit is een belangrijke
factor in de opvoeding.
› Verschillende vormen van temperament (4):
Kinderen met een moeilijk temperament: huilen veel, slapen en eten moeilijk,
reageren afwerend op nieuwe situaties, driftbuien (10%).
Kinderen met een gemakkelijk temperamenten: huilen minder, eten en slapen
makkelijk, passen zich gemakkelijk aan nieuwe situaties (40%).
Langzame starters: vormen een combinatie van beide groepen (). Ze reageren mild
maar negatief op nieuwe situaties, kunnen zich moeilijk aanpassen. Het zijn
afwachtende kinderen (15%).
De resterende groep: 35% valt niet in te delen.
o Fysieke kenmerken van een kind hebben, naast de temperamentkenmerken, een impact op de
opvoedingsrelatie/ -situatie
› Fysieke kenmerken zijn gericht op lichamelijke conditie: klein of dik, geslacht, leeftijd.
› De manier waarop de ouders de fysieke verschijningsvorm van hun kind waarderen: een
kind kan misprezen worden, omdat het een fysieke gelijkenis vertoont met emotioneel
beladen personen (bv. met de vader die de moeder met haar kind in de steek liet)
1 Bv. ADHD, ADD, …
Document Outline
H1: Begripsomschrijving
1. Wat verstaan we onder de term ‘opvoeden’
Zich verantwoordelijk voelen/ weten:
2. Opvoeding als wetenschap: variabelen en modellen
2.1. Opvoedingsvariabelen (3 belangrijke variabelen)
2.1.1. Het kind
2.1.2. De opvoeder of ouder
Gezondheid:
Belangenconflicten:
A. Subsysteemkenmerken: partnerrelatie en siblings
- Partnerrelatie:
- Sibling-groep:
B. De algemene gezinskenmerken: gezinsorganisatie, gezinscultuur en gezinsdynamiek
Materiële mogelijkheden van het gezin:
Sociale context
o Familiale omgeving:
o Buurt en familiekring:
o De omgeving:
2.2. Opvoedingsmodellen
2.2.1. Ecologisch model - Bronfenbrenner
2.2.2. Het procesmodel - Belsky (mogelijke examenvraag)
2.2.3. Het balansmodel - Bakker c.s.
H2: De praktijk van het opvoeden: een kwestie van vraag en aanbod
1. Opvoeden: een kwestie van vraag en aanbod
2. De pedagogische vraag van het kind
2.1. Ontwikkelingstaken
2.2. De basisnoden
- Affectie:
- Structuur:
- Sanctionering:
3. Het pedagogisch aanbod
3.1. Opvoedingstaken
Baby’s:
Peuters en kleuters:
Lagereschoolkinderen:
Pubers:
3.2. Opvoedingsstijlen
4. Het samenleven tussen ouders en kind
4.1. De opvoedingsdomeinen (Hellinckx)
2. Werken/leren:
4.2. Pedagogisch klimaat
4.3. Situatiehantering
4.3.1. Ouderlijke vaardigheden (Patterson)
5. Wat is goed opvoeden?
Toepassingsopdracht H1 en H2: “Ze vinden me te druk” (Georgina)
Kinderfactoren: Hoe bepaald Georgina mee de opvoeding?
Contextfactoren:
H3: Opvoedingsproblemen: wanneer opvoeden niet meer vanzelfsprekend is
1. Opvoeden in de hedendaagse maatschappij
1.1. Opvoeding als relationeel en sociaal proces
1.2. Opvoeden in een snel veranderende maatschappij
a. DEMOCRATISERING (mondigheid):
b. INDIVIDUALISERING (solidariteit):
c. MONDIALISERING (multiculturele samenleving):
d. CONSUMENTISME (de klant is koning):
e. FRAGMENTERING (onbekend = onbemind)
f. FLEXIBILISERING VAN DE LEVENSLOOP
g. POSTADOLESCENTIE
h. MULTICULTURALITEIT
i. RISICOGROEPEN
2. Opvoedingsproblemen: begripsomschrijving
3. Opvoedingsproblemen: een continuüm van opvoedingsvragen tot P.O.S.
3.1. Opvoedingsvragen
3.2. Opvoedingsspanning
3.3. Opvoedingscrisis
3.4. Opvoedingsnood of problematische opvoedingssituatie (P.O.S.)
Opvoedingsnood (Timmers-Huigens):
4.1. Primaire opvoedingsproblemen
- Onvoldoende pedagogisch inzicht
- Onvoldoende pedagogische vaardigheden
- Problemen in de ouder-kindrelatie
- Discongruentie tussen de pedagogische vraag van het kind en het pedagogisch aanbod van de ouders
4.2. Secundaire opvoedingsproblemen
- Individuele ouderproblemen:
- Gestoorde gezinsrelatiepatronen:
- Contextuele problemen:
- Combinaties van het bovenstaande:
5. Opvoedingssteun
5.1. Van opvoedingsvoorlichting tot opvoedingshulp
Opvoedingsvoorlichting (1):
Opvoedingsondersteuning:
Opvoedingshulp:
5.2. Basisprincipes van de pedagogische hulpverlening
- Organisatorische voorwaarden
- Uitgangspunten van opvoedingsondersteuning
- Deskundigheid van de hulpverlener (kwaliteit van uw advies)
- Professionele houding van de hulpverlener
Extra hoofdstuk 3: Illustratie: Hoe het niet moet…
Hoofdstuk 4: een ethisch-relationeel perspectief op opvoeding: de theorie van Nagy
- Hellinckx:
- Nagy:
2. De 4 dimensies
Een genogram:
Hellinckx neemt deze 3 aspecten ook mee, maar houdt geen rekening met de geschiedenis.
Illustratie:
3. Loyaliteiten
Nagy: “A preferential attachement tot relational partners who are entitled to a priority of bonding”
o Verticale loyaliteit:
o Horizontale loyaliteit:
3.2. Loyaliteitsconflicten
3.3. Gespleten loyaliteit
3.4. Onzichtbare loyaliteit
3.5. Overbelaste loyaliteit
H5: Niet-klassieke gezinstypes: Ouders met een kind met een beperking
1. De eigenheid van de ouders
1.1. De wet van Maier
2. Personen met een beperking in de maatschappij
2.1. Terminologie
2.2. Personen met een functiebeperking in de maatschappij
3. Een complex aanpassingsproces
3.1. Inleiding
3.2. Een bang vermoeden: “Er klopt iets niet”
3.3. Diagnose: baken of dwaallicht
3.4. Verwerkingsproces (zoals een rouwproces)
4. Ouders en hun kind met een beperking: ouderschap en ontwikkeling ‘onder druk’
4.1. Kinderfactoren
4.2. Ouderfactoren
4.3. Contextfactoren
5. De relatie met de hulpverlener
6. De positieve invloed
H5: Niet-klassieke gezinstypes: Echtscheiding
1. Inleiding
- Echtscheidingswet 2007:
2. Type verblijfsregeling
2.1. Verblijfsco-ouderschap
2.2. Elk kind heeft recht op contact
3. Gevolgen van scheiding
3.1. Gevolgen voor ouders
- Ouders blijven ouders:
3.2. Gevolgen voor kinderen
3.2.1. Beschermende en risicofactoren
Beschermende factoren:
Risicofactoren:
3.2.2. Sekse (meisjes vs. jongens)
3.2.4. Onderkennen van problemen
3.2.5. Ernstige problemen na echtscheiding
4. Hoe kan je het kind het beste ondersteunen?
H5: Niet-klassieke gezinnen: Nieuw samengestelde gezinnen
1. Inleiding
1.1. Begripsomschrijving
1.2. Prevalentie
1.3. Typologieën
1.4. Specifieke kenmerken (9)
1.5. De ‘stief’-ouder
2. Een specifieke gezinsdynamiek
3. Andere afgrenzingsprocessen (2)
3.1. Tussen stiefouder en kind
3.2. Tussen stiefbroers en –zussen
4. Gevolgen voor kinderen
4.1. Loyaliteitsconflicten
4.2. Geslacht en leeftijd
4.3. Risico- en beschermende factoren
5.1. Gezinsidentiteit opbouwen
5.2. Psycho-educatie
5.3. Communicatie bevorderen
H5: Niet-klassieke gezinnen: Pleegzorg
- Wat is pleegzorg?
2. De weg naar pleegzorg
3.3. Kinderen/ Jongeren
3.4. Pleegouders
4. Vormen van pleegzorg
1. Kinderen en jongeren
3. Volwassenen met een beperking
4. Werken als pleegzorgbegeleider
H5: Niet-klassieke gezinnen: Adoptie
1. Inleiding
Welke rol krijgen de biologische ouders in het verdere leven van de geadopteerde?
- Belgische adoptiewet 2005:
2. De betekenis van adoptie
2.1. Voor het kind
2.1.1. Het jonge kind (2-6j)
2.1.2. Basisschoolkind (vanaf 6j)
2.1.3. Pubers
2.2. Voor de afstandsouders
2.3. Voor de adoptieouders
3. De opvoeding van adoptiekinderen
4. Mogelijke gevolgen voor het kind
4.1. Adoptie als een risicofactor
4.1.1. Loyaliteitsconflicten:
4.1.2. Hechtingsproblemen
4.1.3. Problemen in de ontwikkeling
4.2. Beschermende en risicofactoren
Beschermende factoren:
Risicofactoren:
5. Ondersteuning
- Nazorg:
H6: Pedagogische vaardigheden
1. Opvoedingsdriehoek
2. Vaardigheden van Patterson:
3. Aanmoedigen
1.1.1 Aandachtspunten bij aanmoedigen
4. Belonen
1.1.2 Soorten beloning
1.1.3 Aandachtspunten bij een beloningssysteem
1.1.4 Vragen die ouders zich best stellen voor ze starten met een beloningssysteem
1.1.5 Inleveren van beloningen
1.1.6 Omkopen versus belonen
5. Structuur: duidelijkheid en afspraken
- Geef waarschuwingen en herinneringen