Saskia Ensel 2019-2020
SAMENVATTING HOOFDSTUK 12 EN 13 ANATOMIE EN FYSIOLOGIE (MARTINI)
Bladzijde 478 tot en met 550.
Hoofdstuk 12
HET HART
Je hebt 2 bloedsomlopen: de kleine bloedsomloop en de grote bloedsomloop. Elke bloedsomloop
begint en eindigt bij het hart.
Kleine bloedsomloop → pulmonaire circulatie (bevat de longarteriën en longvenen). Zorgt voor de
opname van O2 en de afgifte van CO2.
Grote bloedsomloop → systeem circulatie (bevat de arteriën en venen van de grote bloedsomloop.
Zorgt voor het voorzien van zuurstof en voedingsstoffen en zorgt voor de afvoer van afvalstoffen in
het lichaam.
In het hart zitten de uitstromende vaten aan de bovenkant.
Pulmonaire circulatie = vena cava superior en inferior
(=bovenste en onderste holle ader) → atrium dextrum
(=rechterboezem) → valvula tricuspidales (klep tussen de rechterboezem en -kamer) → ventrikel
dextrum (=rechterhartkamer)→ valvula pulmonalis (=halvemaanvormige klep) → arteriae
pulmonalis (=longslagader)
Systeem circulatie = vena pulmonalis (=longader) → atrium sinister (=linkerboezem) → valvula
bicuspidalis (=klep tussen de linkerboezem en -kamer) → ventrikel sinistrum (=linkerkamer)→
valvula aortae (=aortaklep)→ aorta.
Het hart bevat vier musculaire compartimenten, twee voor elke bloedsomloop. Als het hart slaat
trekken eerst de twee atria samen en daarna de twee ventrikels. De twee atria hebben dunne,
gespierde wanden en kunnen zich ver uitrekken. De sulcus coronarius (=atrioventriculaire groeve),
een diepe groeve die meestal met een aanzienlijke hoeveelheid vet is gevuld, markeert de grens
tussen de atria en ventrikels. Ondiepere groeven, de ventrale interventriculaire groeve en dorsale
interventriculaire groeve, markeren de grens tussen het linker- en het rechterventrikel.
Behalve vetweefsel bevatten de groeven eveneens de belangrijkste arteriën en venen die bloed naar
Saskia Ensel 2019-2020
de hartspier aanvoeren. De grote vaten zijn verbonden met het bovenste uiteinde van het hart: de
basis. Het onderste, puntige uiteinde van het hart is de apex.
De twee atria zijn gescheiden door het septum interatriale en de twee ventrikels door het septum
interventriculare. De beide septa bestaan uit hartspierweefsel. Elk atrium mondt uit in het ventrikel
aan dezelfde zijde via de AV-klep, plooien van vezelig weefsel die ervoor zorgen dat het bloed vanuit
de atria uitsluitend de ventrikels in kan stromen en niet terug.
De coronaire circulatie voert bloed aan naar het spierweefsel van het hart. De linker en rechter a.
coronaria ontspringen bij de aortasinussen aan de basis van de aorta. Hier is de bloeddruk hoger dan
waar ook in de grote bloedsomloop.
Het foramen ovale (=een opening in de tussenwand tussen de atria) is vanaf de 5e week van de
embryonale ontwikkeling tot aan de geboorte aanwezig. Hierdoor kan het bloed van het
rechteratrium naar het linkeratrium lopen terwijl de longen nog in ontwikkeling zijn. Deze sluit bij de
geboorte en vóór het 1e levensjaar wordt de opening permanent gesloten.
Het linkerventrikel heeft een dikkere wand dan het rechterventrikel omdat deze bloed door de grote
bloedsomloop moet voortstuwen. Het linkerventrikel heeft een dikke, sterke gespierde wand die op
dwarsdoorsnede rond is. Als dit ventrikel zich samentrekt, gebeuren er twee dingen:
1. De afstand tussen de basis en de apex van het hart wordt kleiner;
2. De diameter van het ventrikel wordt kleiner.
Terwijl het krachtige linkerventrikel zich samentrekt, puilt hij ook uit in de holte van het
rechterventrikel, dit draagt ertoe bij dat bloed uit het rechterventrikel wordt gestuwd.
Het hart ligt een hoek ten opzichte van de lengteas van het lichaam. Ook is het enigszins naar links
gedraaid, dus het ventrale (=buikzijde) oppervlak bestaat hoofdzakelijk uit het rechteratrium en het
rechterventrikel. De wand van het linkerventrikel vormt het grootste deel van het dorsale oppervlak
tussen de basis en de apex van het hart.
Het hart bevindt zich in de mediastinum, de ruimte die de borstholte in twee longholten verdeeld en
ook de grote vaten, de thymus, de oesophagus en de trachea bevat. Het hart is omgeven door de
pericardiale holte. Deze is bekleed met het pericardium (=hartzakje). Het pericardium kan worden
onderverdeeld in:
1. Het viscerale pericardium/epicardium → bedekt het buitenste oppervlak van het hart.
2. Pariëtale pericardium → het binnenste oppervlak van het pericardium dat het hart omgeeft.
De ruimte tussen het pariëtale en viscerale oppervlak vormt de pericardiale holte. Deze holte bevat
een hoeveelheid pericardiale vloeistof.
De wand van het hart bevat drie duidelijk herkenbare lagen:
1. het epicardium (=de buitenste) → Sereuze (=vloeibaar-achtig) membraan, bestaat uit buitenste
epitheel en een onderliggende laag van losmazig bindweefsel.
2. het myocardium/myocard (=middelste) → de gespierde wand van het hart, bevat
hartspierweefsel, bloedvaten en zenuwen.
3. het endocarium/endocard (=binnenste) → enkelvoudig plaveiselepitheel en het daaronder
gelegen losmazige bindweefsel. Dit plaveiselepitheel wordt endotheel genoemd.
HARTSPIERCELLEN
Hartspiercellen zijn kleiner dan skeletspiervezels en bevatten een centraal gelegen celkern. Doordat
hartspiercellen vrijwel geheel afhankelijk zijn van aerobe afbraak om de energie te verkijgen die
nodig is voor de voortdurende contracties, hebben ze veel mitochondriën en een enorme
Saskia Ensel 2019-2020
mygloblinereserve (voor zuurstofopslag). Energiereserves zijn opgeslagen in de vorm van glycogeen
en vetten.
Intercalaire schijven = de gespecialiseerde plaatsen waar hartspiercellen met elkaar verbonden zijn.
De bindweefsels van het hart bestaan uit vele collagene en elastische vezels rond elke afzonderlijke
hartspiercel, ze:
-Houden aangrenzende cellen bij elkaar;
-Ze verstevigen de hartspiervezels, bloedvaten en zenuwen van het myocardium;
-Ze verstevigen het hart en voorkomen dat het teveel wordt uitgerekt;
-Ze helpen het hart na een contractie naar zijn oorspronkelijke vorm terugkeren.
CONTRACTIE
Twee groepen hartcellen zijn betrokken bij een normale hartslag: contractiele cellen en cellen van
het geleidingssysteem. Het geleidingssysteem bestaat uit nodale cellen en geleidende cellen. Het
geleidingssysteem initieert en geleidt elektrische impulsen in het hart. Nodale cellen bepalen de
frequentie van de hartcontracties. Geleidende cellen geleiden de contractiele prikkel naar het
hartspierweefsel overal in het hart. Het hart is een autonoom functionerend orgaan. De elektrische geleiding van het hart gebeurt met
behulp van de bundel van His. Er is geen zenuwstelprikkel voor aanwezig.
- De SA-knoop (Sino-artriale) verzorgt de snelheid van de contracties van de atria.
- De AV-knoop (Atrioventriculaire) verzorgt de snelheid van de contracties van de ventrikels.
Vanuit de SA-knoop verplaatsen de impulsen zich naar de AV-knoop en van daaruit naar de bundel
van His die zich splitst in bundeltakken. Van daaruit geleiden Purkinjevezels de impulsen naar het
myocardium van de ventrikels. BLOEDDRUK
EDV= Het eind diastolisch volume. Wanneer deze omhoog gaat, gaat het slagvolume omhoog. Als het
aanbod van het bloed omhoog gaat, gaat het slagvolume ook omhoog. Hoogst bereikte druk = systolische bloeddruk. Bloed wordt vanuit de ventrikels in arteriën gepompt.
Laagste druk (eind van diastole van het hart) = diastolische bloeddruk. Bloed stroomt vanuit atria
naar ventrikels.
Het sluiten van de hartkleppen en het stormen van het bloed door het hart veroorzaakt
karakteristieke harttonen.
Polsdruk = het verschil tussen de systolische en diastolische druk. Deze daalt als de vaatweerstand
toeneemt.
BLOEDVOLUME
Slagvolume (SV) = de hoeveelheid bloed die tijdens een enkele slag wordt weggestuwd.
Hartminuutvolume (hmv) = de hoeveelheid bloed die per minuut door een ventrikel wordt
weggepompt.
De belangrijkste factoren die het hartminuutvolume reguleren, zijn bloedvolumereflexen, autonome
innervatie en hormonen. Hoofdstuk 13
BLOEDVATEN
Bloed verlaat het hart via de a. pulmonalis en de aorta. Deze bloedvaten vertakken zich herhaaldelijk