Saskia Ensel 2019-2020
SAMENVATTING HOOFDSTUK 11 ANATOMIE EN FYSIOLOGIE (MARTINI) HET CARDIOVASCULAIR
STELSEL: BLOED
Bladzijden 448 tot en met 474
Functies van het bloed:
• Transport → O2 en CO2, voedingsstoffen (aminozuren, vetzuren, glucose, sporenelementen
zoals zink en koper). Elektrolyten (natrium en kalium). Hormonen, eiwitten (albumine,
globuline), enzymen en afvalstoffen (o.a. ureum, bilrubine en lactaat (=melkzuur)).
• Regulatie → Hemostase (=bloedstolling) en de lichaamstemperatuur op 37 graden houden.
Zorgt voor de pH balans (normaal is 7,35-7,45, dit is licht basisch). Stabiliseert de
ionensamenstelling van de interstitiële vloeistof in het gehele lichaam.
• Bescherming → Tegen infecties en beperking van vloeistofverlies bij verwonding.
BLOEDSAMENSTELLING
Een man heeft 5 tot 6 L bloed. En een vrouw 4 tot 5 L. Vol bloed (=bloed bestaand uit plasma, bloedcellen en celfragmenten) wordt meestal afgenomen
vanuit een oppervlakkig gelegen ader, zoals v. mediana cubiti op de voorkant van de elleboog. Deze
procedure wordt veneuze punctie genoemd.
Waarom wordt hiervoor een ader gebruikt? Vanwege: De oppervlakkige gelegen aderen zijn
makkelijk te lokaliseren; de wanden van venen zijn dunner; de bloeddruk is laag zodat de wond snel
geneest.
Een arteriële punctie kan nodig zijn om te beoordelen hoe efficiënt de gaswisseling bij de longen
verloopt. Monsters worden meestal verkregen uit de a. radialis bij de pols of uit de a. brachialis bij de
elleboog.
Plasma → 55% van het totale bloedvolume is plasma. Plasma bestaat uit:
-90% water
-Elektrolyten (waaronder Na+, K+, CL-, HCO -
3 ) en sporenelementen
-Gassen
Saskia Ensel 2019-2020
-Organische voedingsstoffen (glucose, aminozuren, vetzuren en vitaminen)
-Organische afvalproducten (ureum en bilirubine)
-Plasma eiwitten (albuminen: belangrijk voor het handhaven van de osmotische druk van het plasma,
globulinen/immunoglobinen: antistoffen en transporteiwitten en fibrinogeen).
Transporteiwitten = eiwitten die zich binden aan kleine ionen, hormonen of aan verbindingen die
anders bij de nieren zouden worden uitgescheiden of slecht in water oplosbaar zijn. Op deze wijze
vervoert het bloedvatenstelsel onoplosbare vetten naar perifere weefsels. Globulinen die zijn
betrokken bij het transport van vetten, worden lipoproteïnen genoemd. 45% van het totale bloedvolume bestaat uit vaste bloedbestanddelen:
Deze cellen ontstaan uit hemocytoblasen. Erytropoëse (=bloedaanmaak) vindt plaats in het myeloïde
weefsel (=rode beenmerg), waarvoor vitaminen noodzakelijk zijn (Vitamine B6, B11 en B12). Bij
sterke prikkeling, bijvoorbeeld bij hevig en langdurig bloedverlies, kunnen delen van het gele
beenmerg in rood beenmerg overgaan, waardoor meer erytrocyten per tijdseenheid worden
gevormd. Erytrocyten → 99% van de bloedcellen zijn erytrocyten. De levensduur is 120 dagen. Bij hemolyse
(=bloedafbraak) worden de meeste grondstoffen hergebruikt voor nieuwe erytrocyten.
Erytrocyten hebben geen mitochondriën (waardoor ze alleen aan anaerobe dissimilatie kunnen
doen, zo wordt er geen zuurstof verbruikt door de mitochondriën), ribosomen of celkern. Er is geen
celdeling, ze vormen zelf geen eiwitten en hebben alleen anaerobe verbranding. Erytrocyten zijn gespecialiseerd in het vervoeren van zuurstof en koolstofdioxide in het bloed.
Erytrocyten hebben een ongewone vorm, deze heeft twee belangrijke effecten: elke erytrocyt heeft
een grote oppervlakte ten opzichte van de inhoud, waardoor diffusiesnelheid tussen het cytoplasma
en het omringende bloedplasma wordt verhoogd. En erytrocyten zijn flexibel, zodat ze door de
nauwe capillairen kunnen worden geperst. Hematocriet = het volumepercentage erytrocyten in vol bloed. Bij man spreiding 40-54, bij vrouwen
37-47. Erytrocyten bevatten hemoglobine (Hb).
Hemoglobine = gespecialiseerde eiwitten die het transport van CO2 en O2 verzorgt in het bloed. Het
bestaat 4 haemgroepen, 2 ketens. Elke keten bestaat uit 140 aminozuren. Voor Hb vorming zijn
verschillende grondstoffen nodig (Fe2+ en vitamine B12).
Saskia Ensel 2019-2020
Het globuline deel van de hemoglobine bevat twee alfaketens en twee bètaketens. De haemgroep
bindt Fe2+-ionen kunnen O2, CO en CO2 binden en loslaten. In Nederland geven we hemoglobine met
mmol/L aan, in Angelsaksiche landen g/dl. Omrekeningen is g/dl delen door 1,6.
Anemie= Een te lage Hb concentratie of erytrocyten concentratie. Dit kan door lage Hb, MCV of
ferritine. Een Hb van <7,5 mmol/L is anemie.
MCV = het gemiddeld volume van een rode bloedcel. De referentiewaarde is 80-100
Ferritine = Een eiwit dat zorgt voor de binding van ijzer bij de opslag in de lever en het beenmerg.
Relatieve anemie = Door zwangerschap hemodilutie (=verdunning van het bloed), er wordt een L
extra bloed aangemaakt. Dit is vooral plasma.
Bij hemolyse worden hemoglobine en andere onderdelen van
erytrocyten opnieuw gebruikt. Zodra een erytrocyt is
gefagocyteerd en door een macrofaag is afgebroken, heeft elk
onderdeel van het hemoglobinemolecuul een andere
bestemming:
1. De vier globulaire eiwitten van elk hemoglobine molecuul
worden afgebroken tot de aminozuren waaruit ze waren
opgebouwd. Deze kunnen worden omgezet in energie of
worden hergebruikt.
2. Elk haemmolecuul wordt van ijzer ontdaan en omgezet in
biliverdine (groenachtig). Daarna wordt deze omgezet in
bilirubine (geelachtige). Levercellen nemen het bilirubine op en geven het meestal met de gal af aan
de dunne darm. Bilirubine dat in de dikke darm terechtkomt, wordt omgezet in verwante
pigmentmoleculen, die urobilinen en stercobilinen worden genoemd.
3. IJzer dat uit heammoleculen is losgekoppeld, kan in de macrofaag worden opgeslagen of aan het
bloed worden afgegeven, waar het zich aan transferrine bindt (=transporteiwit). Erytrocyten die in
het beenmerg worden gevormd, nemen aminozuren en transferrinen uit het bloed op en gebruiken
deze bij de synthese van nieuwe hemoglobinemoleculen. Leukocyten → Functie is afweer. Ze hebben een celkern en andere organellen. Ze worden
onderverdeeld in niet-specifieke afweer (de granulocyten) en specifieke afweer (de agranulocyten). Granulocyten zijn neutrofielen, eosinofielen en basofielen. Ze komen
voor in die volgorde (neutrofielen zijn het meeste aanwezig in het
bloed)
-Neutrofielen zijn zeer beweeglijke fagocyten.
-Eosinofielen zijn fagocyten die worden aangetrokken tot
lichaamsvreemde stoffen die met antistoffen in het bloed hebben
gereageerd.
-Basofielen migreren naar beschadigde weefsels en geven histamine
af. Agranulocyten zijn monocyten en lymfocyten.
-Monocyten zijn perifere weefsels migreren, worden vrije macrofagen.
-Lymfocyten bevinden zich in de weefsels en organen van het lymfestelsel, waar ze een rol spelen bij
de specifieke afweerreacties van het lichaam. Granulocyten en monocyten worden gevormd door myeloïde stamcellen in het beenmerg. Lymfoïde