Lichamelijk Functioneren 2
Thema 3: Maagdarmstelsel
Anatomie en fysiologie (Martini, 2017)
H16 Het spijsverteringsstelsel (inleiding)
Anabolisme = synthese van belangrijke verbindingen uit voedingsstoffen.
Katabolisme = afbreken van verbindingen om energie te kunnen leveren aan de cellen. §16.1 Het spijsverteringskanaal en de bijbehorende organen verrichten verschillende functies ten
behoeve van de omzetting van voedingsmiddelen (Zonder 16.1.3)
Het spijsverteringsstelsel bestaat uit het spijsverteringskanaal en accessoire organen
(gebitselementen, tong, speekselklieren, galblaas, lever en pancreas). Het spijverteringsstelsel heet
ook wel het gastro-intestinale kanaal en begint bij de mondholte en loopt via de farynx, oesofagus,
maag, dunne en dikke darm en eindigt bij het rectum en de anus. De spijsvertering bestaat uit zes samenhangende processen:
1. Ingestie – voedsel komt via de mond het spijverteringskanaal in.
2. Mechanische verwerking – het vergroten van het oppervlak van het voedsel, door de tong &
gebitselementen en kneden & mengen door het spijsverteringskanaal. Daardoor kan het
voedsel gemakkelijker door enzymen worden afgebroken.
3. Vertering – voedsel wordt afgebroken tot kleine organische bouwstoffen die door het
dekweefsel van het spijsverteringskanaal kunnen worden opgenomen. (Chemische afbraak)
4. Secretie – afgifte van water, zuren, enzymen en buffers door het epitheel van het
spijsverteringskanaal en de accessoire organen.
5. Opname – verplaatsing van kleine organische moleculen, elektrolyten, vitaminen en water
door het dekweefsel naar de interstitiële vloeistof rondom het spijsverteringskanaal.
6. Uitscheiding – verwijdering van afvalstoffen d.m.v. ontlasting (feces) via de defecatie.
De bekleding van het spijsverteringskanaal speelt ook een rol bij de afweer. Deze beschermt
omringende weefsels tegen de slijtage die zou kunnen ontstaan als gevolg van de zuren en enzymen
van het verteringskanaal en beschermt de omringende weefsel tegen bacteriën die net het voedsel
worden ingeslikt of in het spijsverteringskanaal verblijven. Het darmepitheel en de klierproducten
vormen de niet-specifieke afweer tegen bacteriën die met de voeding ingenomen worden, alle
bacteriën die de onderliggende weefsels bereiken worden door macrofagen en andere cellen van het
immuunsysteem aangevallen. Het spijsverteringskanaal bestaat uit 4 lagen:
Mucosa – binnenbekleding van het spijsverteringskanaal (slijmvlies). Langs het grootste deel
van het spijsverteringskanaal ligt de mucosa in plooien (plicae circulares), waardoor een
groter oppervlak beschikbaar is voor opname.
Submucosa – tweede laag los bindweefsel die direct onder de muscularis mucosa ligt. Deze
laag bevat grote bloedvaten, lymfevaten en een netwerk van zenuwvezels (meissnerplexus).
Muscularis externa – een laag gladde spiercellen die verdeeld is in een binnenste laag
kringspieren en een buitenste laag lengtespieren.
Serosa – een sereus membraan die de muscularis externa bedekt in de buikholte.
§16.2 de mondholte bevat de tong, de speekselklieren en de gebitselementen, elk met een specifieke
functie
De mond komt uit in de mondholte. De mondholte betast en onderzoekt voedsel voordat het wordt
ingeslikt, verwerkt materiaal mechanische, bevochtigd door slijm en klierproducten, en begint de
vertering van koolhydraten en vetten door middel van enzymen in het speeksel.