Lichamelijk Functioneren jaar 1, blok 2, thema 1: Basiscursus voeding
Opgegeven paragrafen uit:
Anatomie en fysiologie (Martini & Bartholomew, 6e editie)
Human Diseases, a systemic approach (Zelman, Raymond, Holdaway, Dafnis en Mulvihill, 8e
editie)
Farmacologie (McFadden, 2e editie)
Voeding bij gezondheid en ziekte (Stegeman, 7e druk)
De syllabus (CHE)
Boek
Leerstof
Voeding bij gezondheid en ziekte (Stegeman)
H4: 4.1
H5: 5.1, 5.2, 5.4, 5.5, 5.8
H6: 6.1, 6.2, 6.4, 6.5, 6.6, 6.7 (rol van vetten)
H7: 7.1, 7.2, 7.4 (niet: biologische waarde van
netto eiwitbenutting), 7.5, 7.6, 7.7
H8: 8.1, 8.2.1, 8.3, 8.4 (niet tabel 8.3) 8.5.1,
8.5.2, 8.5.3 (bariatrische chirurgie), 8.6
H11: 11.3 vanaf samenstelling van darmflora
H21: alles behalve 21.3, wel tabel p. 403
H25: 25.1 t/m p 446
H32: 32.1
Syllabus
Pagina 12 (felylketonurie)
Anatomie en fysiologie (Martini)
H17: 17.6.1 inclusief tabellen en afbeeldingen
Deel 1: Stegeman 4.1, 8.1, 8.2.1, 8.5.1, 8.5.2 en 8.5.3
4.1
In de loop van de 18e eeuw werd onderzoek gedaan naar voeding, en werden eiwitten,
vetten en koolhydraten (macronutriënten) ontdekt. Deficiëntieziekten door een tekort aan vitaminen
en mineralen (micronutriënten), kwamen veel voor. Pas in 1926 werd ontdekt dat ziektes zoals
beriberi geen infectieziektes, maar voedingstekorten waren. Voor de tweede wereldoorlog werden
veel vitamines ontdekt, na de tweede wereldoorlog kreeg men meer belang voor welvaartsziektes (te
veel van bepaalde voedingsstoffen). Ook werd er ontdekt dat onverteerbare voedingsvezels
belangrijk zijn voor de gezondheid.
Je kunt een tekort aan voeding hebben door een ongezond voedingspatroon, of zodanig bewust
bezig zijn met voeding dat je bepaalde essentiële voedingsstoffen vermijdt om bijvoorbeeld
overgewicht tegen te willen gaan. Kinderen, ouderen en mensen met een chronische ziekte zijn
kwetsbaar voor voedingstekorten.
Aanbevelingen voor vitamines en mineralen zijn gebaseerd op onderzoeken naar deficiënties. Te veel
vitamines en mineralen zijn ook niet goed voor het lichaam. Vitamines en mineralen spelen samen
met bioactieve stoffen een grote rol in de afweer en preventie van ziekte in het lichaam.
Voedingsonderzoekers zijn op dit moment bezig met onderzoek naar de wisselwerking tussen genen
en voeding, om gericht voedingsadvies te kunnen geven. Dit is erg complex wegens polymorfisme.
Niet alleen voeding heeft invloed op de eventuele ontwikkeling van ziektes, de mate van beweging,
roken en slaap spelen ook mee.
Door het onderzoek naar de rol van voeding bij het ontstaan van chronische ziekten is steeds
duidelijker geworden dat het niet alleen om bepaalde voedingsstoffen gaat, maar ook om de
voedingsmiddelen die deze voedingsstoffen leveren.
8.1
Het menselijk lichaam heeft voor alle functies energie nodig. Uiteindelijk komt alle energie bij
de zon vandaan. Koolhydraten worden in het lichaam omgezet in glucose en worden via het bloed
naar cellen vervoerd. Alle lichaamscellen kunnen glucose als energiebron gebruiken.
Vetten worden afgebroken tot vetzuren en glycerol. Vetzuren kunnen door alle lichaamscellen als
energiebron worden gebruikt, behalve door hersencellen, zenuwcellen en erytrocyten.
Het oxideren van aminozuren waaruit eiwitten bestaan levert energie. Alleen als er een overmaat
van eiwitten is wordt dit als energiebron gebruikt, anders worden eiwitten als bouwsteen gebruikt.
Aminozuren worden ook als energiebron gebruikt als er een groot tekort aan koolhydraten en vetten
is, er worden dan aminozuren omgezet in glucose. Dit proces het gluconeogenese. Het
stikstofgedeelte wordt omgezet tot ureum en door de nieren met de urine uitgescheiden.
Alcohol kan ook energie leveren. Het wordt direct geoxideerd in de lever. 1 kcal = 4,2 kJ en 1 kJ= 0.24 kcal
Alcohol: 7 kcal per gram
Eiwitten: 4 kcal per gram
Vetten: 9 kcal per gram
Koolhydraten: 4 kcal per gram 8.2.1 De energie die het lichaam nodig heeft, komt vrij door de afbraak van koolhydraten, vetten
en eiwitten. De reacties vinden plaats in de cel en worden ketabole reacties genoemd. Anabole
reacties zijn het opbouwen van grotere moleculen, en deze reacties kosten energie. Anabole en
ketabole reacties vormen samen de stofwisseling (metabolisme).
Voordat de cellen aminozuren kunnen gebruiken als energiebron, ondergaan aminozuren in de lever
desaminering (stikstofbinding splitst af onder vorming van
ammoniak). De giftige ammoniak wordt door de lever
omgezet in ureum, wat in het bloed komt en door de nieren
wordt uitgescheiden.
In de mitochondriën vinden de citroenzuurcyclus en
oxidatieve fosforylering plaats. Glucose, vetzuren en
aminozuren vormen hierdoor uiteindelijk energie. Er is
zuurstof nodig voor de reacties, dus de reacties zijn aeroob.
ATP is de energierijke stof in het lichaam. Er kan energie
vrijgemaakt worden door het afsplitsen van een fosfaatgroep.
Er blijft na zo’n afsplitsing ADP over, dat in de mitochondriën
weer opgeladen kan worden. Het menselijk lichaam heeft
maar een aantal grammen ATP voorraad, maar gebruikt zo’n
40-60 kilo ATP per dag. Spier- en hersencellen bevatten een
kleine hoeveelheid creatinefosfaat, die heel snel een
fosfaatgroep aan ADP kunnen afsplitsen om ATP te vormen.
Glycolyse in het celplasma levert 2 ATP en 2 NADH op. Er blijft
pyrodruivenzuur over, dat door decarboxylering 2 NADH
oplevert. De daaropvolgende citroenzuurcyclus levert 2 ATP,
6 NADH en 2 FADH2. Als laatste vindt de oxidatieve
fosforylering plaats in de mitochondriën, waarbij 34 ATP
vrijkomt. De totale opbrengst van een molecuul glucose is 38
ATP. 𝐶6𝐻12𝑂6 + 6𝐻2𝑂 + 6𝑂2 → 6𝐶𝑂2 + 12𝐻2𝑂 + 38 𝐴𝑇𝑃
Vetten worden via lypolyse afgebroken tot vetzuren (3 moleculen) en glycerol (1 molecuul). Glycerol
volgt het pad van de glycolyse en de citroenzuurcyclus. Vetzuren worden afgebroken via de bèta-
oxidatie in de mitochondriën. Er worden bij bèta-oxidatie telkens twee koolstofatomen van de
koolstofketen afgehaald en omgevormd tot acetyl-Co-A, waarbij 1 NADH en 1 FADH2 vrijkomt.
Acetyl-Co-A gaat de citroenzuurcyclus in.
Bij kortdurende explosieve inspanning wordt vaak energie vrijgemaakt uit glucose zonder gebruik van
zuurstof (anaerobe afbraak). Pyrodruivenzuur wordt gesplitst in melkzuur dat wordt gesplitst in
lactaat en H+- ionen. Als de concentratie van lactaat en zuur toeneemt, voel je je spieren branden.
Dit heet lokale acidose. Rode bloedcellen hebben geen mitochondriën en verkrijgen hun energie dus
uit anaerobe afbraak. Het melkzuur wordt aan de lever afgegeven, en die maakt er pyrodruivenzuur
van.
Onvolledige vetverbranding treedt op wanneer acetyl-Co-A zich ophoopt in de mitochondriën van de
levercellen en het wordt omgezet in ketonlichamen. Dit gebeurt wanneer er weinig voedingsstoffen
in het lichaam zijn. De hersencellen kunnen energie vrijmaken uit ketonlichamen, daarom is het
belangrijk dat ze worden gevormd. In de loop van de nacht neemt de hoeveelheid ketonlichamen
toe. Na een aantal dagen voedselonthouding spreekt men van ketosis. Ketonlichamen komen dan
ook in de urine (ketonurie). Acetoazijnzuur is een ketonlichaam dat makkelijk omgezet kan worden in
aceton. Dit kan uitgescheiden worden via de adem en de urine. Ketosis en ketonurie ontstaan bij
vasten, koolhydraatarme diëten en ontregelde diabetes.
Een grote hoeveelheid ketonen verstoort het zuur-base-evenwicht in het lichaam. Er ontstaat
ketoacidose. Verschijnselen hiervan zijn een acetonlucht (uitscheiding aceton), diepe ademhaling
(uitscheiding kooldioxide) en ketonurie. Ketoacidose door ontregelde diabetes gaat gepaard met
hyperglykemie en dehydratie.
8.5.1 De prevalentie van overgewicht stijgt de laatste decennia zo sterk dat er sprake is van een
wereldwijde epidemie. In NL heeft 40-60% van de volwassenen overgewicht en 8-16% is obees.
Overgewicht en obesitas komen vaker voor naarmate de opleiding lager is. Ook bij jonge kinderen
neemt het percentage met overgewicht toe. Het feit dat meer mensen overgewicht hebben staat in
strijd met het slankheidsideaal in de samenleving. Het gevolg van de 13-19% lichtere modellen is dat
gezonde (jonge) mensen gaan afvallen. Jonge vrouwen zijn gevoelig voor eetstoornissen.
Overgewicht kan psychosociale problemen veroorzaken (minderwaardig voelen, pesten,
afgeschilderd worden als ‘out of control’). Overgewicht veroorzaakt kortademigheid en verminderde
glucosetolerantie, en is een risicofactor voor ontzettend veel aandoeningen. Fysieke problemen
kunnen onderverdeeld worden in mechanische factoren (knieën en heupen overbelast) en
metabolische factoren (metabool syndroom). Bij mannen zit het meeste vetweefsel vaak op de buik,
bij vrouwen juist op de heupen en dijen.
8.5.2 Overgewicht ontstaat doordat iemand langdurig meer calorieën binnen krijgt dan dat hij/zij
verbrandt. In onze samenleving is er veel sprake van bewegingsarmoede, terwijl er voldoende
(ongezond) voedsel beschikbaar is.
Een klein deel van de koolhydraten die je binnen krijgt wordt opgeslagen in de vorm van glycogeen in
je lever en spieren. Als deze voorraden vol zitten, worden overbodige voedingsstoffen omgezet tot
(lichaams)vet. Alcohol remt de vetoxidatie en bevordert vetopslag in de buikholte. Het
energieverbruik bestaat uit de voedinggeïnduceerde thermogenese, het basaal metabolisme en de
lichamelijke activiteit. Cardio- en krachttraining bevorderen de vetoxidatie.
Document Outline
Lichamelijk Functioneren jaar 1, blok 2, thema 1: Basiscursus voeding