Hoofdstuk 4
Paragraaf 1
Je lichaam wordt veel blootgesteld aan kleine virussen en bacteriën, oftewel ziekteverwekkers of
pathogenen. Het inwendige milieu is gescheiden van het uitwendige milieu. Alles in uitwendig, mits
iets door een cellaag is heengegaan, dan is het inwendig.
Stoffen die niet in je lichaam thuishoren, zijn lichaamsvreemd. Je afweersysteem of immuunsysteem
beschermt je hiertegen. Lichaamseigen stoffen of cellen zijn door je eigen lichaam aangemaakt en
deze worden niet aangevallen.
Het binnendringen van pathogenen, noem je een infectie. Bij een infectie met bacteriën, schimmels
of dieren geven deze organismen giftige stoffen af waardoor je ziek wordt.
Virussen bevatten DNA of RNA, met daar omheen een eiwitmantel. Voor de voortplanting gebruiken
zij andere cellen, genaamd gastheercellen. Zodra een virus hecht aan een receptor van gastheercel,
komt het virus DNA of RNA in het cytoplasma van de gastheercel en zo vindt een vermenigvuldiging
plaats van de virus cel en dit noem je dan een virusinfectie.
Virussen kunnen verschillende dingen doen met de gastheercel:
- Kapot maken
- De gastheercel toxinen laten produceren.
De hoeveelheid schade die een virus maakt, hangt af van het geïnfecteerde weefsel. Bijvoorbeeld
slijmvlies wordt hersteld, maar in de zenuwen niet.
De huid en de slijmvliezen vormen de eerste verdedigingslinie voor gevaren van buitenaf. Door de
huid is het lastig om binnen te dringen. Bij openingen in de huid zoals neus, ogen, etc. zitten
slijmvliezen die ook ziekteverwekkers tegenhouden. Zo spoelen die de ziekteverwekkers weg. Dit is
allemaal onderdeel van de mechanische afweer, omdat de afweer is met behulp van fysieke
aanpassingen. De chemische afweer maakt gebruikt van stoffen tegen indringers, zoals HCL in de maag. Op de huid
zorgen zweet en olie voor een lage pH (3-5), zodat de ziekteverwekkers niet kunnen groeien. Ook
zitten er op de huid in het darmkanaal veel goede bacteriën, die het lichaam helpen tegen
ziekteverwekkers. Waar goede bacteriën zijn, zijn geen slechte bacteriën. De bacteriën op de huid en
in de darmen horen wel tot de mechanische afweer.
De huid beschermd ook tegen beschadiging, verdamping en DNA-beschadiging door UV. In de
kiemlaag liggen de pigmentvormende cellen: de melanocyten, deze vormen het donkere pigment:
melanine. Deze heeft uitlopers naar de opperhuid en wordt gestimuleerd door zonlicht. Melanine
helpt dan ook tegen de bescherming van UV.
Paragraaf 2
In het immuunsysteem worden twee soorten afweer onderscheiden:
- Aangeboren afweer (aspecifiek): gericht tegen vele typen ziekteverwekkers en is de eerste
snelle afweer tegen infecties.
- Verworven afweer (specifiek): dit ontwikkel je gedurende je leven en dit is gericht tegen 1
type ziekteverwekker.
Belangrijke organen van het immuunsysteem zijn: beenmerg, thymus, de milt en de lymfeknopen.
Deze vier organen noem je de lymfoïde organen. Ze hebben een functie bij de opslag of transport van
witte bloedcellen. In het rode beenmerg ontstaat ze in twee soorten:
- Fagocyten: aangeboren/ aselectief
- Lymfocyten: verworven/ selectief
De witte bloedcellen komen in het bloed, waar ze lichaamsvreemde stoffen bestrijden.
Fagocyten (aangeboren).
Alle ziekteverwekkers die het lichaam binnenkomen worden als eerst aangevallen door de fagocyten.
Deze fagocyterende cellen gebruiken receptoren om de pathogenen te detecteren. Je hebt twee
soorten fagocyten:
- Granulocyten: reageren snel op binnendringende ziekteverwekkers en maken deze snel
onveilig door te fagocyteren (opeten/insluiten). De lysomen smelten samen met het blaasje
van de bacterie. Hierbij gaat de granulocyt ook dood en wordt het pus.
- Monocyten: komen overal voor in het lichaam en wordt vooral opgeslagen in de milt of
weefsels. Je hebt twee soorten monocyten:
Macrofagen: dit wordt de monocyt als hij in de weefselvloeistof komt, hier verandert
hij dan in een andere vorm. Deze macrofagen kunnen meerdere ziekteverwekkers
onschadelijk maken omdat ze niet doen aan fagocytose.
Dendritische cellen: deze zit overal waar ziekteverwekkers het lichaam kunnen
binnendringen, zoals in de huid en slijmvliezen.
Macrofagen kunnen koorts veroorzaken, doordat ze cytokinen uitscheiden zodra deze in reactie
komen met een ziekteverwekker en cytokinen verhoogd de lichaamstemperatuur. De cytokinen
behoren tot de mediatoren, eiwitten met een regulerende functie. Bij koorts word je bleek, doordat
er minder bloed door de huid gaat want de bloedvaten worden nauwer.
Antibiotica versterkt de afweer tegen bacteriën. En het bestrijdt hiermee bacteriële infecties, maar
geen virussen. Hoe vaker je antibiotica gebruikt, hoe groter de kans dat bacteriën ongevoelig
worden. Macrofagen herkennen indringers (ziekteverwekkers) aan antigenen, dit is een molecuul dat het
immuunsysteem activeert, deze eiwitten zitten bijvoorbeeld op virussen. Zodra ene ziekteverwekker
binnenkomt, wordt hij door een macrofaag herkent aan zijn antigenen. De macrofaag fagocyteert de
ziekteverwekker, De ziekteverwekker wordt opgegeten waardoor de antigenen loskomen in de
macrofaag. Die antigenen binden aan een receptoreiwit en dat gaat richting de buitenkant. Zo komt
het antigeen naar buiten te liggen en er ontstaat een antigeen-presenterende cel (APC).
Antigeen-presenterende cel (APC) = macrovraag + ziekteverwekker. Fagocyten reageren snel, maar doordat er vaak te veel bacteriën/ virussen zijn, moeten ze worden
geholpen door het verworven/ selectieve afweersysteem. Hierbij zijn de lymfocyten dus betrokken.
Met het antigeen van de ziekteverwekkers, kan een APC aan een lymfocyt laten zien hoe de
ziekteverwekker eruitziet. Een APC behoort tot het verworven afweersysteem.