Samenvatting
Algemene Psychologie Basis
Waar gaan we het over hebben?
Psychologie
De wetenschap van gedrag en geestelijke processen
• Wetenschappelijk: objectieve en verifieerbare gebeurtenissen
• Externe geestelijke processen: waarneembare gedragingen (wenen, lachen, angst…)
• Interne geestelijke processen: gedragingen die alleen indirect kunnen zijn (denken, voelen,
verlangen)
Breed veld, veel specialismen
Afkorting: Griekse letter psi
Etymologisch
• psychè (gr.) = levensadem, ziel
• logos = woord, verklaring, rede, leer
• Ontwikkelingspsychologie = studie van het gedrag
in de verschillende levensfasen van de mens
• Persoonlijkheidspsychologie = bestudeert de mens
als individu, in datgene waarin zij verschillen van
anderen
Andere term: differentiële psychologie
• Cognitieve psychologie = studie van de afzonderlijke psychische functies en mentale
processen zoals waarneming, geheugen, aandacht, leren, denken en taal
Andere namen: algemene of experimentele psychologie, functieleer
• Sociale psychologie = studie van het gedrag van mensen in relatie tot anderen en hun
omgeving
• Biologische psychologie = studie van het gedrag van mensen uitgaande van principes uit de
biologie
Andere namen: biopsychologie of psychobiologie
• Methodenleer = studie van de onderzoeksmethoden van het empirisch onderzoek (van het
menselijk gedrag)
Andere naam: methodologie
Hoofdstuk 2: Onderzoeksmethoden
Hoe vergaren psychologen nieuwe kennis?
Onderzoekvoorbeeld:
Stelling: “suiker maakt kinderen actiever”
Onderzoeksmethode:
2 groepen maken en vergelijken a.d.h.v. bijvoorbeeld decibelmeter
2 groepen moeten op alle andere variabelen zo gelijk mogelijk blijven (meisjes/jongens, moeder,
assertiviteit)
De wetenschappelijke methode + soorten wetenschappelijke onderzoek
Empirische cyclus = onderzoeks benadering waarbij de gegevens worden
verzameld door middel van objectieve informatie uit de eerste hand,
gebaseerd op sensorische ervaring en observatie.
Empirisch: op basis van ervaringen ( wil daarom niet zeggen dat die
ervaringen ook gelden voor een ander)
Data is dus niet steeds toepasbaar op een grotere groep mensen. Dit kan enkel
gedaan worden a.d.h.v. speciale methoden die ontwikkeld zijn om te voorkomen
dat we verkeerde conclusies trekken op basis van onze verwachtingen, biases en
voordelen. hypothese empirisch onderzoeken! De wetenschappelijke theorie
De wetenschappelijke theorie = een toetsbare verklaring voor een verzameling van feiten of
waarnemingen.
Eigenschappen: feiten verklaren en kan worden getest (via de juiste meetmethode hanteren)
Voorbeeld:
Theorie: blondines zijn even intelligent als brunettes.
Hypothese: brunettes zijn intelligenter dan blondines.
Data-verzameling: neem een IQ-test af van groep brunettes en groep blondines.
Beschrijvende analyse: Brunettes = 102, Blondines = 99
Inductieve analyse = is 102 significant groter dan 99? Wat kan de wetenschappelijke methode niet verklaren?
De wetenschappelijke methode is niet
Gebied Vraag
geschikt voor vragen die niet met
Ethiek Mogen wetenschappers dierenproeven doen?
een objectieve, empirische test
Waarden Welke cultuur gaat het beste om met werk en vrije tijd?
kunnen worden beantwoord.
Moraal Is abortus goed of fout?
Voorkeuren Is rapmuziek beter dan blues?
Esthetiek Was Picasso creatiever dan Van Gogh?
Religie Wat is de zin van het leven?
Existentiële vragen Bestaat God?
Wetgeving Wat is de ideale maximumsnelheid op snelwegen?
Via 4 methodische stappen:
1) Een hypothese ontwikkelen
2) Objectieve data verzamelen
3) De resultaten analyseren
4) De resultaten publiceren, bekritiseren en repliceren
1 bevinding ≠ geen theorie
Onderzoek moet worden gerepliceerd; herhaalt worden tot
dezelfde bevindingen komen
Theorie is geen vaststaand gegeven, theorie kan worden
aangepast
Hypothese
Hypothese = falsifieerbare (weerlegbare) voorspelling van de uitkomst van een wetenschappelijk
onderzoek, een bewering over de relatie tussen variabelen.
Falsifieerbaar: mogelijks vals, je moet ze kunnen toetsen en het tegendeel moeten kunnen
aantonen.
Variabele = element dat van invloed is op hetgeen dat wordt onderzocht.
Hypothese = onderzoeksvraag (mag geen waardeoordeel zijn)
Toetsen, het gemiddelde pakken van de resultaten per groep
Uitkomst is niet significant = te verwaarlozen
Twee soorten hypothesen:
H0: er is geen verband tussen de variabelen
H1: er is wel een verband
H0 wordt verworpen als het verschil in scores op de variabele (IQ/hyperactiviteit)
tussen verschillende condities groot genoeg is (als het “significant” is).
Operationele definitie = een heldere, eenduidige definitie van een meting: wat wil je meten, hoe wil
je dit doen en in welke eenheid wil je de variabele uitdrukken. Het zijn dus exacte omschrijvingen
van de manier waarop een experiment moet worden uitgevoerd en waarop belangrijke variabelen
moeten worden gemeten.
Operationele definitie van kinderen: omdat we niet alle kinderen op de wereld kunnen onderzoeken zou onze operationele
definitie van “kinderen” alle kinderen van het derde leerjaar van de Antoniusschool kunnen zijn.
Operationele definitie van suiker: als we Fanta als suikerbron beschouwen, zou de hoeveelheid suiker die in een blikje Fanta
aanwezig is onze operationele definitie kunnen zijn.
Operationele definitie van hyperactief: na een het dienen van een suikerhoudende drank aan een groep en een niet-
suikerhoudende drank aan een andere groep, zouden we “hyperactief” operationeel kunnen definiëren als: “een significant
hogere gemiddelde beoordeling van het activiteitsniveau van de groep die de suikerdrank toegediend kreeg”. Dataverzameling
Data = informatie, in het bijzonder gegevens die door een onderzoeker zijn verzameld en die worden
gebruikt om een hypothese te toetsen.
! Psychologie = wetenschap = gebaseerd op feiten = uitspraken over de werkelijkheid = vaak
“meten” !
De juiste meetmethode/dataverzameling op de correcte manier hanteren
bv: lengte vs IQ: verschil in complexiteit (= niet hetzelfde als wiskunde)
In wetenschappelijke termen bestaat empirisch onderzoek uit het uitvoeren van een gecontroleerd
experiment. Dit gebeurt door middel van het maken van de vergelijking tussen twee groepen die
verkeren in twee verschillende behandelingsomstandigheden. Experimentele groep = de groep die wordt blootgesteld aan de speciale behandeling gedurende het
experiment.
Controlegroep = proefpersonen die worden gebruikt als vergelijkingsmateriaal naast de
experimentele groep. Deze groep krijgt niet de speciale behandeling waar men meer over wil weten. Experimentele conditie = de omstandigheden waaraan de leden van de experimentele groep worden
blootgesteld tijdens het onderzoek.
Controleconditie = de omstandigheden waaraan de controlegroep gedurende het experiment wordt
blootgesteld. Deze omstandigheden zijn op bijna elk onderdeel identiek aan de behandeling van de
experimentele groep, met uitzondering van de speciale behandeling die enkel de andere groep wordt
blootgesteld.
De onafhankelijke variabele = variabele die zo genoemd wordt omdat de onderzoeker hem
afhankelijk van alle andere zorgvuldig gecontroleerde experimentele omstandigheden kan
manipuleren.
de oorzaak van elk gevolg dat we in het experiment waarnemen!
Afhankelijke variabele = de variabele die wordt gemeten of geobserveerd. Binnen het experiment
wordt de afhankelijke variabele door het manipuleren van de onafhankelijke variabele beïnvloed. De
eventuele variatie in de waarde van de afhankelijke variabele is het effect waarin de onderzoeker
geïnteresseerd is.
het gevolg van de onafhankelijke variabele!
ELK GEVOLG DAT WE TIJDENS HET EXPERIMENT WAARNEMEN, HANGT AF VAN DE ONAFHANKELIJKE
VARIABELE DIE WE HEBBEN GEÏNTRODUCEERD!
Voorbeeld: het “suikerexperiment”
2 verschillende groepen: Experimentele groep: kinderen die suikerhoudende drank worden toegediend.
Controlegroep: kinderen die niet-suikerhoudende drank werden toegediend.
Variabelen: Onafhankelijke variabele: de verschillende hoeveelheden suiker die de twee groepen toegediend kregen.
Afhankelijke variabele: het activiteitsniveau van de kinderen.
Kiezen van deelnemers
De twee groepen moeten in wezen gelijk zijn, met uitzondering van de experimentele behandeling
die ze ontvangen. We willen dus vermijden dat we ten onrechte een al bestaand verschil aanzien
voor het effect van de onafhankelijke variabele.
Voorbeelden van slechte indelingen:
Vrouwen/mannen gescheiden – alle introverte kinderen samen en alle extraverte kinderen samen Manier om systematische vertekening te vermijden:
Randomisatie = procedure waarbij volledig door het toeval wordt bepaald of proefpersonen aan de
experimentele groep of aan de controlegroep worden toegewezen = indeling volgens het lot
potentiële verschillen tussen de twee experimentele groepen worden door het toeval
geminimaliseerd
Wanneer dit niet lukt: quasi-experimenteel onderzoek = niet gerandomiseerd en
hetonderzoek wordt niet dubbelblind uitgevoerd. Wel wordt een groep deelnemers die een
specifieke interventie ondergaat, vergeleken met een controlegroep zonder interventie.
Bv: Invloed van suiker (OV) op hyperactiviteit (AV)
Experimentele conditie: suiker → hyperactiviteit
Controle conditie: geen suiker → hyperactiviteit
Randomisatie: alfabetisch om de beurt
Willekeurige
toewijzing aan Experimentele groep
Steekproefselectie
condities
experimentele
conditie
Steekproef
Toetsing van de
Patiëntenpopulatie
repsons van de
patiënten
patiënten
Controle groep
Soorten data-verzameling
Observatie
Observatie = vorm van correlatieonderzoek waarbij gedrag van mensen of dieren in hun eigen
omgeving wordt bestudeerd
Voordelen
Nadelen
Onbekend gebied Niet alles is waarneembaar bv: attitudes
Geen taal
Observatie beïnvloed wat je wilt observeren
Interbeoordeelaarsbetrouwbaarheid
hoe dicht de resultaten bij elkaar liggen
Geen controle over omgeving
Observeerders:
Correctheid van de menselijke observatie
Professionele onbekenden
niet altijd feilloos bv: ooggetuigen
• Objectief
• Soms artificieel = niet op een natuurlijke manier, bv: kinderen in klasje kunnen zich verlegen opstellen
of juist stoerder))
Bekenden subjectief bv: juf kan ervaringen hebben gehad met een kind in de klas
Natuurlijke observatie = vorm van correlatieonderzoek waarbij gedrag van mensen of dieren in hun
eigen omgeving wordt geobserveerd
niet natuurlijke omgeving bv: dieren in een dierentuin
Multiple sociale personae = verschillende sociale persoonlijkheden; ieder gedraagt zich anders in
verschillende situaties Experiment Loftus & Palmer (1974):
“About how fast were the cars going when they ... each other?”
A.d.h.v. welk ww er werd gebruikt werd de snelheid veranderd
Bij smashed zeiden veel proefpersonen dat ze wel veel gebroken
glas was
Bij hit minder proefpersonen
Observatie: Neuro-imaging
Neuro-imaging = ondersteuning van observatie door apparatuur: meer systematische registratie
van de feiten
Bv. hersenactiviteit meten door:
Elektrische impulsen van zenuwcellen te meten (bv. EEG)
Energieverbruik zichtbaar te maken (bv. PET) Structureel (naar vorm kijkend):
• CT-scan/CAT = tomografische (= in beeld brengen van tweedimensionale doorsnede van iets
driedimensionaal) onderzoeksmethode van het menselijk lichaam (niet enkel hersenen)
Eerste vormen maakte gebruik van röntgenstraling
• MRI-scan (Magnetic Resonance Imaging) = beeldvorming van menselijk lichaam door middel
van magnetische resonantie (niet enkel hersenen)
Functioneel (functioneel/activiteit kijkend):
• fMRI-scan (functionele MRI) = de activiteit van de hersenen wordt door middel van een
computer zichtbaar gemaakt in een driedimensionaal beeld
Achterhalen welke delen van de hersenen instaan voor bepaalde functies
• SPECT-scan (Single Photon Emission Computed) = radioactief isotoop wordt
ingespoten, bloedtoevoer in hersenen wordt in beeld gebracht
• EEG (Elektro-encefalogram) = een methode om elektrische potentiaalverschillen die
in de hersenen zijn ontstaan, via de hoofdhuid te registreren
Event-related potentials (ERP’s)
Sensoren via de hoofdhuid
Bv: slaaponderzoek; kan aantonen wanneer iets gebeurt en waar hij/zij zicht
bevindt in de slaapstadia
Vragenlijstonderzoek (survey)
Survey = techniek die wordt gebruikt bij correlatieonderzoek. In een survey wordt aan mensen
gevraagd om te reageren op een van tevoren opgestelde lijst met vragen
Indirecte observatie (respondent observeert zichzelf) a.d.v.e. vragenlijst
Voordelen
Nadelen
Eenvoudig, groot bereik
Steekproeffouten
-
Niet-observeerbaar gedrag Wil en kan de ondervraagde zichzelf
bevragen (bv: attitudes,
beoordelen? Is het eerlijk en objectief?
emoties)
Gemakkelijke statistische
Taal als vertekende factor
verwerking
Invloed van vraagstelling