CHEMIE OVERAL 5 HAVO: UITWERKINGEN H8 Saskia Ensel
8. Zuren en basen
b. Meten met een pH-meter is het meest
nauwkeurig.
8.1 De pH van je bloed
5) a. Zuur-base-indicatoren zijn stoffen die
bij een bepaalde pH van kleur veranderen.
1) a. -De pH van zure schoonmaakmiddelen
b.
is lager dan zeven
-De pH van basische
Indicator
pH=6
pH=11
=3
schoonmaakmiddelen is hoger dan zeven
Methylor
Roo
Oranjeg
Oranje/
b. Doe een druppel van de vloeistof op het
anje
eel
geel
universeel indicatorpapier. Vergelijk de
Methylro
Roo
Oranje/
Geel
kleur van het papier met de kleuren op
od
geel
het doosje. Lees pH af die bij de kleur
Fenolroo
Geel
rood
hoort.
el
c. -Met zure schoonmaakmiddelen kun je
kalkaanslag weghalen.
6) Citroensap verlaagt de pH van de jam.
-Met basische schoonmaakmiddelen kun
Kleurstof in pruimenjam heeft bij een
je ontvetten.
lagere pH een frisrode kleur: het is een
d. Bijvoorbeeld azijn, zoutzuur,
zuur-base-indicator.
ontkalkingsmiddelen.
e. Bijvoorbeeld afwasmiddel,
7) Nee, rood is de zure kleur van lakmoes en
wasmiddelen, soda, allesreiniger.
blauw de basische kleur.
f.
Formules
Namen
8) Broomthylmolblauw wordt geel: pH < 6,0
CH3COO-
Acetaation
Congorood wordt oranjerood: pH > 5,0
OH-
Hydroxide-ion
De pH van de oplossing ligt tussen de 5,0
SO 2-
3
sulfietion
en 6,0.
O2-
Oxide-ion
NO -
2
nitrietion
CO 2-
9) a. Broomfenolrood wordt paarsrood: pH >
Carbonaation
HCO -
6,8. Thymolblauw wordt geel: 4 < pH < 8
3
Waterstofcarbonaation
(let op: 2 omslagtrajecten!).
8.2 De pH van een oplossing
b. Zie elk van de indicatoren in het
antwoord op vraag a.
2) a. pH < 7
8.3 Zuren
b. pH > 7
c. pH = 7
10) Alle zuren oplossingen:
-hebben een zure smaak;
3) a. De oplossing wordt minder zuur. De pH
-beïnvloeden de kleur van zuur-base-
wordt dus hoger en nadert 7. De oplossing
indicatoren;
gaat immers steeds meer op water lijken.
-hebben een pH-waarde die kleiner is dan
b. De oplossing wordt minder basisch. De
7.
pH wordt lager en nadert 7. Ook hier gaat
de oplossing steeds meer op water lijken.
11) a. H+
c. De waarde nadert tot de pH van zuiver
b. Bij het oplossen van een zuur in water.
water, dus 7.
c. Het negatieve ion dat overblijft als een
d. De waarde nadert tot de pH van zuiver
zuur H+ heeft afgestaan.
water, dus 7.
12) a. H2CO3 (H2O + CO2)
4) a. Je kunt de pH van een oplossing meten
b. CH3COOH
met een pH-meter, met
c. H2SO4
universeelindicatorpapier of met behulp
van zuur-base-indicatoren.
CHEMIE OVERAL 5 HAVO: UITWERKINGEN H8 Saskia Ensel
13) a. waterstofchloride
b. koolzuur
c. fosforzuur.
14) a. HCl (g) → H+ (aq) + Cl- (aq)
b. HNO
3(l) → H+(aq) + NO3 (aq)
c. CH3COOH (l) → H+ (aq) + CH3COO-(aq)
15) a. Als er beweeglijke geladen deeltjes in
aanwezig zijn.
b. Alle zuren oplossingen bevatten
beweeglijke H+-ionen en negatieve ionen.
c. De positieve ionen hoeven geen H+-
ionen te zijn. Denk maar aan
zoutoplossingen.
b.
16) a. Zoutzuur is de naam voor de oplossing
van waterstofchloride in water.
b. Waterstofchloride-oplossing of
zoutzuur.
17) a. H+ (aq) + NO -
3 (aq)
b. 2 H+ (aq) + SO 2-
4 (aq)
c. H+ (aq) + Cl- (aq)
c.
18) a. waterstofchloride-oplossing (zoutzuur)
b. (zuiver)salpeterzuur
c. (zuiver)waterstofchloride
d. zwavelzuuroplossing
19) a. Natriumchloride: NaCl.
Waterstofchloride: HCl. In de formule van
natriumchloride komen symbolen van
metalen en niet-metalen voor. In de
formule van waterstofchloride komen
alleen symbolen van niet-metalen voor.
b. Ionbindingen.
21) Bij het oplossen van een sterk zuur
c. Atoombindingen en
reageert het in water tot H+-ionen en
vanderwaalsbindingen.
zuurrestionen in een aflopende reactie. Bij
d. Na+ (aq) + Cl – (aq) en H+ (aq) + Cl-(aq).
het oplossen van een zwak zuur leidt de
e. In natriumchloride zijn de Na+- en de Cl-
reactie in water tot een evenwicht.
-ionen al in het rooster aanwezig. Bij het
oplossen laten ze elkaar los en omringen
22) a. 1. H2SO4 2. H2S 3. H3PO4 4. HNO3 5. CO2
zich met een watermantel. In
6. NH +
4 7 HBr.
waterstofchloride zit in elk molecuul een
b. Sterke zuren zijn: 1, 4 en 7. Zwakke
H-atoom door middel van een
zuren zijn: 2, 3, 5 en 6.
atoombinding vast aan een Cl-atoom.
c.
Tijdens het oplossen ontstaat H+-ionen en
Cl- -ionen.
20) a.
CHEMIE OVERAL 5 HAVO: UITWERKINGEN H8 Saskia Ensel
24) pH= -log[H+]
25) Het aantal significante cijfers in de [H+]
moet even groot zijn als het aantal
decimalen in de pH.
26) a. pH= -log[H+] = -log 0,270 = 0,569.
b. pH= -log[H+]= -log 0,050 = 1,30.
d. 1. H+ (aq) + HSO -
4 (aq)
c. pH= -log[H+]= -log 0,00025 = 3,60.
2. H2S (aq)
d. pH= -log[H+]= -log 1,0527= 0,02230.
3. H3PO4 (aq)
4. H+ (aq) + NO -
3 (aq)
27) a. Molverhouding HCl : H+ = 1 : 1.
5. H2CO3 (aq) of CO2 + H2O
[H+] = 0,035 mol L-1
6. NH +
4 (aq)
pH= -log[H+]
7. H+ (aq) + Br (aq)
pH= -log 0,035
e.
pH= 1,46
b. Molverhouding H2SO4 : H+ = 1 : 2
[H+] = 2 x 0,345 = 0,690 mol L-1
pH= -log[H+]
pH= -log 0,690
pH= 0,161
c. Je rekent eerst uit hoeveel mol H+ in het
mengsel.
f. De sterkte van de zwakke zuren neemt
toe in de volgorde: 6, 2, 5, 3. Om de
volgorde te bepalen kijk je naar de waarde
van K (zie Binas tabel 49). Hoe groter de
waarde van K, des te sterker is het zwakke
zuur.
23) a. Een sterk zuur reageert in een
aflopende reactie onder vorming van H+-
ionen en zuurrestionen. Uit 0,10 mol van
een eenwaardig sterk zuur zal dus 0,10
mol H+ ontstaan. Dat is alleen het geval bij
het zuur HY.
b.
d.
c. De [H+] in de HX-oplossing is kleiner dan
die in de HZ-oplossing. HX is dus het
zwakste zuur.
28) a. Twee significante cijfers
8.4 pH-berekeningen aan zure
b. Drie significante cijfers
oplossingen
c. Eén significant cijfer